Het Sweelinckorgel
(foto C.L. Doesburg)
Het Sweelinck-orgel in de Nicolaïkerk
door Stephen Taylor, organist van de Nicolaïkerk in Utrecht
Op 16 december 2000 heeft de voorzitter van de NCRV, de heer Frits Brink, het gebruiksrecht van het Sweelinck-orgel overgedragen aan de Utrechtse Nicolaïkerk. Aldus kwam het allereerste "Nederlandse" orgel van de Deense firma Marcussen (1953) onder één dak te staan met het tweede instrument van Marcussen, het hoofdorgel van de Nicolaïkerk (1957). In recente jaren heeft het Sweelinck-orgel zijn "ups and downs" beleefd: door verschillende studioverhuizingen deed het steeds minder van zich spreken; met de verbanning naar een opslagruimte kwam er een voorlopig einde aan de mediacarrière van dit markante instrument.
In de jaren voorafgaande aan de bouw van het Sweelinck-orgel heeft de NCRV wel meer "ups and downs" op orgelgebied meegemaakt. Enerzijds de zeer succesvolle wekelijkse bespelingen vanaf 1929 van Jan Zwart op "zijn" Strümphler-orgel in Amsterdam, anderzijds de ongelukkige aankoop van een orgel van de firma Dekker dat in 1932 op een tentoonstelling in de RAI had gestaan. Begin jaren vijftig was het Dekker-orgel vrijwel onbruikbaar geworden. In de daarop volgende discussie kwamen de voorstanders van de bouw van een romantisch "concert" orgel (o.a. Piet van Egmond) tegenover de pleitbezorgers van een meer op de barok georiënteerd orgel (o.a. Anthon van der Horst) te staan. Hierachter staken uiteraard allerlei opvattingen over orgelspel, orgelmuziek en omroepfunctie. De weinig verrassende uitkomst was het voornemen twee verschillende orgels te bestellen!
In september 1952 ondernamen Mynko Geerink Bakker (hoofd Muziekafdeling NCRV) en Frits Mehrtens (hoofd religieuze muziek NCRV) een oriëntatiereis naar Duitsland, Zwitserland en Denemarken. Zij beluisterden het werk van eigentijdse bouwers, waaronder instrumenten gebouwd volgens de opvattingen van de "Orgelbewegung". In Varde bezochten ze in de Lutherse Kerk een instrument van de firma Marcussen dat later internationaal bekendheid zou genieten door de Bach-opnamen van Marie-Claire Alain. Hier vonden ze kennelijk hun Walhalla: "Een beschrijving van dit instrument behoort tot de onmogelijkheden. Aan het orgel was alles opvallend schoon, zowel visueel als auditief." Ook spraken Geerink Bakker en Mehrtens met deskundigen als Christhard Mahrenholz en Willibald Gurlitt. In 1926 had Gurlitt de nieuwe inzichten in de orgelbouw van zijn eigen exegese voorzien: "Het orgel werd, getoetst aan zijn wezenlijke aard, ontdaan van alle romantische excessen, weer gezien als dienstbaar aan het Evangelie, dat geen tremulanten en weke klanken verdraagt, doch een kracht Gods is tot zaligheid (Rom. I: 16)." Geerink Bakker deed niet voor hem onder: volgens hem was het "voor de NCRV niet twijfelachtig, dat zij in bovenbeschreven orgeltype een monument zou bezitten van moderne reformatorische orgelcultuur. Dit type laat geen ruimte voor welk compromis dan ook. Men moet het kiezen òf verwerpen. De keuze ervan zou volledig in overeenstemming zijn met grondslag en doelstelling van de NCRV."
De bestuurders van de NCRV, die niet opnieuw met een tweederangs orgel te maken wilden hebben, waren onder de indruk van de grote deskundigheid van Sybrand Zachariassen, de vermaarde directeur van de firma Marcussen: "Een commissie wil hij er niet bij hebben. De fabriek heeft daarvoor te veel ervaring." Wel bood Zachariassen aan het orgel zonder kosten terug te nemen wanneer het zou worden afgekeurd door autoriteiten als Gurlitt of Mahrenholz.
Het Sweelinck-orgel van de firma Marcussen werd in oktober 1953 in gebruik genomen. Anthon van der Horst, Adriaan Engels en Meindert Boekel speelden respectievelijk werken van Sweelinck, Distler en Franck, het NCRV Vocaal Ensemble o.l.v. Marinus Voorberg zong Cantate nr. 188 van J.S. Bach en het Omroep Kamerorkest begeleidde een orgelconcert van Händel. De naam Sweelinck-orgel "was een eerbetoon aan Sweelinck, als symbool van de goede orgelstijl, en als aansporing om in de lijn van de meest waardevolle orgeltradities voort te varen". Over de ingebruikneming schreef Anthon van der Horst: "Het is naar mijn mening niet te veel gezegd als ik deze avond, waarop het "Sweelinck-orgel" voor het eerst in de aether kwam, als een zeer bijzondere mag kenmerken. Dit moment is een mijlpaal in de geschiedenis van het orgel in Nederland."
Niet alleen de klank van het Sweelinck-orgel werd geroemd, maar ook de gehele bouwwijze en met name het toucher: "De aanslag, welke zeer exact is afgesteld, komt overeen met die van een clavecimbel of een spinet ... De bespeling stelt weer hoge eisen aan de vingertechniek..." (Frits Mehrtens). De bijzondere kwaliteiten van dit instrument, van het hoofdorgel van de Nicolaïkerk en van vergelijkbare orgels in het land oefenden onmiskenbaar invloed uit op het niveau van orgelbouw en orgelspel. Desondanks, moest men dit type orgel kiezen of verwerpen, zoals Geerink Bakker gezegd had. NCRV-directeur A.H. van de Veen keek hierop terug in 1955: "Een grote groep juichte de aanschaffing van dit orgel toe, maar anderen konden er geen goed woord over zeggen. Bovendien zijn er nog altijd de "Asma"-tisten en de contra-"Asma"-tisten, die elkaar voortdurend in de haren zitten. ... Spreker is eigenlijk een beetje strijdensmoe, en hij is dan ook van plan, zich nimmer meer met orgelkwesties in te laten. Hij heeft aan de Heer Geerink Bakker opdracht gegeven, in de orgelconcerten van de NCRV beide stromingen gelijk aan bod te laten komen, zodat wij nu "s Maandags "Asma"-tisten op het orgel hebben en "s Donderdags contra-"Asma"-tisten."
Met het opstellen van het Sweelinck-orgel in de Nicolaïkerk begint een nieuw hoofdstuk in een veelbewogen orgelbestaan, nu op een plek die wel zo toegankelijk is voor de liefhebbers. Mijn persoonlijke wens is om in "de meest waardevolle orgeltradities voort te varen", om met Anthon van der Horst te spreken, en aansluiting te zoeken bij de oorspronkelijke functie van dit orgel: kerkelijk, solistisch, maar ook in ensembleverband met zangers en spelers, waarbij de muziek van "neobarokke" componisten als Distler en tijdgenoten een belangrijke leidraad zal zijn.
In dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van gegevens ontleend aan Orgels bij de Omroep in Nederland van Cor L. Doesburg (Strengholt, Naarden 1996).
Dispositie van het Sweelinck-orgel (1953) in de Nicolaïkerk
Manuaal I (C-f3)
Roerfluit 8'
Prestant 4'
Woudfluit 2'
Mixtuur IV
Dulciaan 8'
|
Manuaal II (C-f3)
Gedekt 8'
Roerfluit 4'
Prestant 2'
Nasard 1 1/3'
Sesquialtera II
Cymbel I
Pedaal (C-f1)
Subbas 16'
Gedekt 8'
Quintadena 2'
Fagot 16'
Vox humana 4'
Tremulant
Koppelingen: I+II, P+I, P+II
|
[Home]