zondag 3 augustus 2003 | 15.30 uur - Nicolaïkerk |
zondag 3 augustus 2003 |
15.30 uur - Nicolaïkerk |
50 jaar Sweelinck-orgel
Maria Rosenmöller - sopraan
Stephen Taylor - orgel
Siegfried Reda (1916 - 1968)
Veni redemptor gentium (Hommage à Tunder, 1945)
Geistliches Konzert (1940)
Anton Heiller (1923 - 1979)
Ave Maria (ca. 1947)
Johann Nepomuk David (1895 - 1977)
Kleine Partita über zwei Weihnachtslieder (1932)
Helmut Borneveld (1906 - 1990)
Nun singet und seit froh (1950)
Ernst Pepping (1901 - 1981)
Nun singet und seit froh (1957)
Siegfried Reda
Aus meines Herzens Grunde (1946)
Helmut Borneveld
Aus meines Herzens Grunde (1944)
Hugo Distler (1908 - 1942)
Christ, der du bist der helle Tag (1935-8)
Hans Friedrich Micheelsen (1910 - 1973)
Orgelkonzert in a-moll (werk 29, 1947)
Hugo Distler
Freuet euch in dem Herrn allerwege
(uit: Geistliche Konzerte, 1937)
Lang leve het Sweelinckorgel!
Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het Sweelinck orgel zal deze middag een cd worden gepresenteerd; het concertprogramma (met uitzondering van Distlers Freuet euch) geeft hiervan een voorproefje.
De bouw van instrumenten als het Sweelinckorgel moet gezien worden in het licht van de hernieuwde belangstelling voor ’oude muziek’ die begon in de negentiende eeuw. Uitvoeringen van bijvoorbeeld Bachs Mattheuspassie brachten destijds het probleem met zich mee dat men niet meer beschikte over instrumenten zoals de viola da gamba en clavecimbel (om te zwijgen over de bijbehorende spelers!). Toen in de vroege twintigste eeuw Albert Schweitzer aandacht vroeg voor de orgelwerken van Bach besefte men eveneens dat de vroeg twintigste-eeuwse orgels ontoereikend waren om zijn werken te vertolken. Er begon een lange zoektocht naar de principes van de ’klassieke’ orgels van de zeventiende en achtiende eeuw, en het is binnen deze zoektocht dat de bouw van het Sweelinckorgel geplaatst moet worden. Men was bezig ’oude muziek’ te herontdekken - de opwinding was groot, eveneens de verleiding om markante nieuwe instrumenten van een passend etiket te voorzien: het zogenaamde Praetoriusorgel, gebouwd in Freiburg in 1921 in een eerste poging om het klankbeeld van het barokorgel te reconstrueren, ontleende zijn naam aan een studie over instrumentenbouw van Michael Praetorius, geschreven in 1619. Het lag enigszins voor de hand dat het allereerste orgel in Nederland van de Deense orgelbouwer Marcussen vernoemd zou worden naar onze grote orgelcomponist. In 1953 was het Sweelinckorgel hét instrument om zijn werken te vertolken.
De ontwikkelingen zijn echter verder gegaan en anno 2003 spelen we liever de werken van Sweelinck op een orgel in middentoonstemming met een klankbeeld dat wezenlijk verschilt van wat men in 1953 voor ogen had. De betekenis van het Sweelinckorgel is geenszins minder om geworden. Samen met het drie jaar later gebouwde hoofdorgel van de Nicolaïkerk gaf het destijds een enorme impuls aan orgelbouwers en organisten, waardoor beide ambachten kwamen tot een nieuwe en broodnodige bloei.
De kracht van deze renaissance van orgelbouw en orgelspel was dusdanig sterk dat hedendaagse componisten geïnspireerd werden om een nieuwe muziek voor deze nieuwe instrumenten te schrijven. Zo ontstond in de twintigste eeuw een neoclassicisme in orgelmuziek zoals dat zich al na 1920 in de concertzaal manifesteerde in werken van bijvoorbeeld Strawinsky en Bartók. Er was dus sprake van een hedendaagse muziek - van componisten als Hindemith, Pepping, Distler, Borneveld, Micheelsen en Reda - voor een hedendaagse instrument. Alhoewel deze samenhang in vroegere eeuwen een vanzelfsprekendheid was, heeft het zich niet meer gemanifesteerd op het gebied van het orgel sinds het midden van de twintigste eeuw.
Vanuit deze achtergrond ontstond de gedachte om een opname te maken met uitsluitend ’moderne’ muziek voor dit ’moderne’ orgel. De neoclassicistische componisten lieten zich inspireren door ’klassieke’ vormen als praeludium, fuga, sonate en concerto, technieken als contrapunt, kanon en ostinato, waarbij het Lutherse koraal een bijna onuitputtelijke schatkamer vormde waarop zij hun figuratietechniek los konden laten zoals hun illustere voorgangers dat gedaan hadden in de zeventiende en achtiende eeuw. In een eigentijds harmonisch idioom, meestal nog geworteld in de tonaliteit maar soms op zoek naar bevrijding via de twaalftoonstechniek, ontstond een polyfoon idioom waarin helderheid, kleur en ritmische energie de boventoon voerden, geschreven voor orgels die precies deze zelfde kenmerken droegen.
Deze zondag geen speciale beiaardbespeling. Wèl de wekelijkse bespeling van 14-15 u. De kerk is open vanaf 14.00 uur, zodat u alvast met uw kaartje het Centraal Museum kunt bezoeken.
Top
[Home]