Foto's zondag 7 september 2008   


Jan Paul de Leeuw (orgel)

.

.

.

.

.


  Programma  

 


zondag 7 september 2008 11.45 uur - Nicolaïkerk


zondag 7 september 2008
11.45 uur - Nicolaïkerk

Bach cantates


Cappella di San Pietro
o.l.v. Gijs Leenaars


Esther Ebbinge, Paulien van der Werff-sopraan
Saskia Kruysse, Daniel Lager-alt
Robert Buckland, Joost van der Linden-tenor
Coert van den Berg, Michiel Meijer-bas
Elisabeth IngenHousz, Hans Lub-viool
Niek Idema-altviool
Barbara Kernig-cello
Jan Hollestelle-contrabas
Marion Moonen, Martine van der Grinten-fluit
Peter Frankenberg, Diego Nadra-hobo/blokfluit
Frans Robert Berkhout-fagot
Will Wroth, Tom Lowe, Nick Emmerson-trompet
Marten van den Bijlaard-pauken
Jan Paul de Leeuw-orgel

Programma

Oster-Oratorium, BWV 249-J.S. Bach


Omdat het een lustrum is - het ensemble Cappella di San Pietro bestaat 15 jaar én het is de 15e cantatedienst in de Nicolaikerk die door Cappella di San Pietro wordt opgeluisterd- leek een feestelijke bezetting met trompetten en pauken op zijn plaats. Vandaar het idee om het feestelijk bezette Oster-Oratorium tijdens het concert uit te voeren en de kleiner bezette cantate Nun danket alle Gott tijdens de kerkdienst. Deze cantate is een toonzetting van alle drie de strofen van gezang 44.

Tijdens de cantatedienst (10:00 uur) wordt uitgevoerd:
O Jesu Christ, meins Lebens Licht, BWV 118
en
Nun danket alle Gott, BWV 192

Van het eendelige begrafenismotet "O Jesu Christ, meins Lebens Licht" bestaan twee versies. Van beide versies is de autografe partituur bewaard gebleven.
De vroegste versie dateert van 1736/1737 en is geschreven voor een onbekende aanleiding. De partituur schrijft als instrumentale bezetting voor: "due Litui, 1 Cornet, 3 Trombone". Deze instrumentatie met uitsluitend (mobiele!) blaasinstrumenten is uniek in Bachs oeuvre en wijst op een uitvoering in de openlucht, tijdens een rouwprocessie of aan het graf.
De tweede versie is ontstaan na 1740, mogelijk rond 1746/1747, ter gelegenheid van een eveneens onbekende aanleiding. De instrumentatie werd gewijzigd ten gunste van een meer gangbaar instrumentarium, voor uitvoering in de kerk. De partituur van deze versie schrijft als instrumentale bezetting voor: "2 Litui, 2 Violini, Viola, 3 Oboe e Bassono se piace [=ad libitum], e Continuo." Op verschillende gronden is het het meest aannemelijk dat de drie ad libitum voorgeschreven hobo's en fagot bedoeld waren om de zangstemmen te versterken.
Een probleem vormen de in beide versies voorgeschreven "Litui", aangezien niet met zekerheid is vast te stellen welke instrumenten met deze benaming in de achttiende eeuw bedoeld zijn. De lituus is oorspronkelijk een Romeins koperblaasinstrument, dat vooral gebruikt werd in begrafenisprocessies (zgn. pompae funebres). De vroegste afbeeldingen van litui dateren uit de vijfde eeuw voor Christus. In de achttiende eeuw wordt de term, met name in Bohemen, gebruikt als aanduiding van verschillende koperblaasinstrumenten. Zo vermeldt een inventarislijst uit 1706 van het klooster Ossegg: "Litui vulgo Waldhörner duo ex Tono G". Daarentegen schrijft de achttiende-eeuwse theoreticus Kürzinger over de lituus: "Soll bey einigen auch eine Trompete anzeigen." Zowel een bezetting met hoorns, als een met trompetten lijkt derhalve verdedigbaar.

De tekst van het motet komt, in afwijkende vorm, voor het eerst voor als stervenslied in een anonieme publicatie uit 1608. Het is een "ars moriendi", een 'handleiding' voor een gelukzalig sterven. Bach ontleende de eerste strofe van het vijftien strofen tellende lied aan het Leipziger Gesangbuch, waar het wordt toegeschreven aan Martin Behm.
De koraalmelodie met haar dansante ritme is vermoedelijk van wereldlijke herkomst. Zij komt ook voor op de tekst "Ach Gott, wie manches Herzeleid." Behalve in dit motet gebruikt Bach deze melodie in een viertal cantates.

Het motet is een koraalbewerking in de stijl van Pachelbel. De cantus firmus ligt in grote notenwaarden in de sopraan terwijl de overige zangstemmen de koraalregels in kleinere notenwaarden imiteren. De in de laatste koraalregel optredende chromatiek vormt een illustratie van "der Sünden Last", waarvan de tekst spreekt. De zangstemmen worden grotendeels versterkt door de strijkers, die alleen in de inleiding, de tussenspelen en het naspel zelfstandig zijn. De sobere, in één coloriet gehouden instrumentatie werkt zeer indrukwekkend.
"O Jesu Christ, meins Lebens Licht" is beslist "one of the most deeply moving chorale settings in the whole of Bach's church music.' (W.G. Whittaker, The cantatas of Johann Sebastian Bach, London, 1964)

Aansluitend aan het concert een beiaardbespeling door Arie Abbenes, stadsbeiaardier van Utrecht:

Muziek van Johann Sebastian Bach

1. Sinfonia en Chorale uit Cantate BWV 249 ?Kommt, eilet und laufet?

2. Suite V voor cello solo, BWV 1011


 

Top


[Home]